Hoe herken je autisme bij je kind? Dit zijn de kenmerken
Het woord autisme hoor je tegenwoordig vaak, maar in werkelijkheid heeft slechts 1 tot 2 procent van de mensen een diagnose. Het is dus belangrijk om er voorzichtig mee om te gaan, zeker als het om kinderen gaat. Een kind dat stil is, houdt van duidelijkheid of gevoelig reageert op prikkels, heeft niet automatisch autisme. Maar wat is autisme dan wél?
Autisme heet officieel autismespectrumstoornis (ASS). Dat betekent dat de hersenen informatie anders verwerkt dan bij de meeste mensen. Vroeger maakten we verschillende ‘types’ autisme, zoals Asperger of PDD-NOS. Maar in de praktijk bleek dat helemaal niet zo handig, want de verschillen waren vaak onduidelijk en de aanpak bleef eigenlijk hetzelfde. Daarom gebruiken we nu één overkoepelende term: autismespectrumstoornis. Dat woord ‘spectrum’ zegt het al: er is een heel brede variatie. Elk kind is anders, en heeft zijn eigen sterke en minder sterke kanten.
De criteria van autisme
Om officieel de diagnose autisme te krijgen, moet een kind aan bepaalde kenmerken voldoen. Psychologen en psychiaters gebruiken hiervoor een lijst uit de DSM-5. Dit is een soort handboek waarin alle psychische stoornissen beschreven staan. Bij de diagnose autisme gaat het om twee hoofdkenmerken:
1. Problemen in sociale communicatie en interactie
Kinderen met autisme hebben vaak moeite met:
Contact maken en onderhouden: Ze maken soms weinig oogcontact, vinden het lastig om gesprekken te beginnen of vol te houden, en hebben moeite om vriendschappen te sluiten of te onderhouden.
Begrijpen van sociale signalen: Ze hebben moeite om gezichtsuitdrukkingen, lichaamstaal, emoties of subtiele hints zoals sarcasme te begrijpen.
Ontwikkelen van wederkerigheid: Ze vinden het lastig om het “heen-en-weer” in contact te ervaren, zoals vragen stellen, emoties delen of beurt nemen tijdens spel of gesprekken.
2. Beperkte en herhaalde patronen van gedrag, interesses of activiteiten
Dit kan zich op verschillende manieren uiten:
Herhaling: Ze doen steeds dezelfde bewegingen, spelletjes of routines, bijvoorbeeld steeds dezelfde handelingen tijdens het spelen of dezelfde routes lopen.
Sterke behoefte aan voorspelbaarheid: Ze kunnen van streek raken bij veranderingen in routines of onverwachte situaties, zoals een ander menu of een andere route naar school.
Speciale interesses: Ze ontwikkelen vaak een intense, diepgaande interesse in één specifiek onderwerp, voorwerp of activiteit, waar ze veel tijd en energie aan besteden.
Over- of ondergevoeligheid voor prikkels: Ze reageren sterk of juist nauwelijks op geluiden, licht, geuren, aanraking of andere sensorische prikkels. Bijvoorbeeld schrikken van harde geluiden of juist gefascineerd zijn door flikkerend licht.
Belangrijke voorwaarden
Naast deze twee hoofdgebieden gelden er nog een paar voorwaarden:
- De kenmerken zijn al vanaf jonge leeftijd aanwezig (al worden ze soms pas later duidelijk).
- Het gedrag belemmert het dagelijks functioneren thuis, op school of in contact met anderen.
- De signalen kunnen niet beter verklaard worden door iets anders, zoals door trauma of een verstandelijke beperking.
Conclusie
Autisme is dus een breed spectrum waarbij kinderen informatie op een andere manier verwerken dan de meeste mensen. Het is een combinatie van kenmerken op het gebied van sociale communicatie en interactie én beperkte, herhaalde patronen van gedrag, interesses of activiteiten. Om een officiële diagnose te krijgen, moeten deze kenmerken al vanaf jonge leeftijd aanwezig zijn, het dagelijks functioneren beïnvloeden en niet beter verklaard worden door iets anders.
Een diagnose kan ouders en kinderen helpen om de juiste begeleiding en ondersteuning te krijgen. Twijfel je of je kind autisme heeft? Bespreek je zorgen dan met de huisarts, kinderarts of school. Zij kunnen meedenken en, indien nodig, doorverwijzen naar een specialist voor een officieel onderzoek.
Een diagnose kan ouders en kinderen helpen om de juiste begeleiding en ondersteuning te krijgen. Twijfel je of je kind autisme heeft? Dan is de eerste stap om je zorgen te bespreken met de huisarts, kinderarts of school. Zij kunnen meedenken en indien nodig doorverwijzen.
Geschreven door Shannon Spork (orthopedagoog MSc)
